Via de kustweg rijden we richting Invercargill (zie kaart). Het weer is druilerig dus de uitstapjes die we onderweg opgezocht hebben laten we achterwege. De laatste kilometers wordt het vrij vlak en lijkt het wel Nederlands landschap zo plat, vandaar de bijnaam van Invercargill: pancake. De stad staat bekend om dat het er vrij saai is en dat klopt ook wel. We hebben hier overnachtingen geboekt om accomodaties te boeken en te chillen in het zonnetje. Het hostel is een groot huis (met vaatwasser!) en een tuin om lekker in te zonnen.
De laatste avond pakken we onze backpacks weer in met alle spullen die we nodig hebben voor Stewart Island. Met de auto kom je daar niet dus die laten we achter bij de haven. Om 9:45 rijden we naar Bluff (de haven), waar al helemaal niks te beleven valt, en even later stappen we de boot op. Het water waar we overheen varen, Foveaux Strait, staat er bekend om dat het er ruig aan toe kan gaan. Op Facebook-groepen waar andere backpackers in zitten vertelden ze dat reispilletjes geen overbodige luxe zijn en dat soms de hele boot misselijk was… De kapitein zei dat het een redelijk comfortabele vaart zou moeten zijn, maar er waren toch flink wat golven haha. Nathalie werd toch wat misselijk, dus ik kon op het dek mijn evenwicht proberen te bewaren en tegelijkertijd wat foto’s maken. Na een tijdje komen we in de luwte van Stewart Island en wordt de zee wat rustiger. We zien ook nog een paar Albatrossen langs vliegen, die zijn toch nog een stukje groter dan de ‘gewone’ meeuw!
Na een uur komen we aan in Oban (ruim 400 inwoners), de enige plaats op het eiland en lopen we langs het visitor centre om onze hutpassen op te halen voor de Great Walk. De eerste nacht brengen we door in het dorpje in een hostel en bekijken we wat winkeltjes, ’s avonds halen we vers gevangen fish ’n chips! Stewart Island staat vooral bekend om de grote kans op het spotten van een wilde kiwi, er leven hier ongeveer 15.000 in het wild, maar het eiland is ruim 10 keer zo groot als Texel… In het hostel ligt een kiwi-spot boek waarin mensen hebben geschreven wanneer en waar ze er eentje hebben gezien. Rond 11 uur gaan
we in het donker naar de genoemde plekken en dan is het wachten… zo stil mogelijk lopen en heel goed luisteren of we wat geritsel horen. Na 2 uur rondjes lopen langs het rugbyveld en een klim naar de kerk geven we het op. Het begint te miezeren waardoor het lastig wordt om ze te horen en iedereen die we tegen komen had ook geen succes. We gaan snel slapen, want morgenochtend staat de wekker om 8 uur ’s ochtends en beginnen we aan de 3-daagse wandeling.
De eerste 5 kilometer die we lopen loopt langs de weg via een aantal baaien. Op stranden kijken we uit naar de Paua schelpen, die van binnen prachtige keuren hebben door de algen die het beestje gegeten heeft. De eerste is snel gespot, maar heeft wat zwarte strepen erop (olie?), maar aan het eind van het strand zien we er opeens een aantal bij elkaar liggen!
Aan het begin van het voetpad is er een gigantische ketting met anker te zien, vanwege de mythologie van de Maori. Ze noemen het Noordereiland: Te Ika-a-Maui (de vis van Maui), het Zuidereiland: Te Waka a Maui (de kano van Maui) en daarom Stewart Island: Te Punga a Maui (het anker van Maui).
We lopen door de ketting en dan begint de wandeling pas echt. Onderweg horen we allerlei vogels en lopen we langs prachtige baaien. De wind waait hier ontzettend hard waardoor er enorme zandvlagen zijn. Een beetje achteruit lopen en de buff voor de ogen en dan komen we aan bij de hangbrug vanwaar het nog anderhalf uur lopen is naar onze hut. Hiervoor moeten we nog wel een heuvel over maar vergeleken met andere wandelingen valt de klim reuze mee. Eenmaal bij de hut aangekomen is het nog vrij rustig en wat ons opvalt is dat hier veel Nieuw-Zeelanders zijn die overnachten. Alleen op het strand (een paar meter van de hut) is er een klein beetje bereik, maar ook die valt vaak weg. We zitten heerlijk afgesloten van de buitenwereld! Rond zessen zit de hut redelijk vol (24 man) en komen alle gasstelletjes tevoorschijn om te koken. Tijdens het avondeten praten we met Makere, Nieuw-Zeelander en Maori uit Gisborne (Noordereiland). Interessant hoe zij de toeristen hier ziet en ook leuk om een beetje Maori te horen en leren (aan onze uitspraak valt nog wat te verbeteren). Om 10 uur wordt het langzaam donker en halen we de rode zaklampen uit de backpacks. De helft van de hut gaat op pad, maar helaas weer hetzelfde verhaal als de dag ervoor… Het druppelde een beetje waardoor de kiwi’s zich lastig laten zien en weer heeft niemand een kiwi gezien. Tijdens het tanden poetsen gaat de hartslag opeens omhoog want wie zien opeens iets lopen! Als we onze zaklamp erop weten te schijnen kijken er 2 ogen ons strak aan! Een Possum… ditmaal in levende lijve, eigenlijk wel een schattig beestje, maar niet wat we wilden zien.
De tweede dag, de zwaarste van de drie, beginnen we rond 9 uur met wandelen. De hut is rond die tijd al helemaal verlaten maar die achterstand halen we wel weer in. Dit pad loopt door het echte oerbos, gespaard gebleven tijdens de bomenkap die hier heeft plaatsgevonden. Wel waarschuwde de vrouw van de DOC dat het er modderig zou zijn en dat we daar gewoon doorheen moeten lopen om zo het pad niet te verbreden. We knikten natuurlijk gewoon van ja, maar we hebben dit niet altijd even goed opgevolgd… Het eerste deel van het pad is nog goed en komen we oude zaagmachines tegen die ze hier laten wegroesten, maar nadat we een paar rivieren hebben overgestoken begint de modder. Waar het kan, lopen we door de modder, maar als we het water al zien liggen en je er minimaal 20 centimeter inzakt passen we toch even. Onderweg halen we een aantal hutgenoten in en het laatste stuk is vrij vlak en loopt lekker snel. Overal waar je kijkt is het groen, geen huis of bebouwing te bekennen, het hele eiland is één groot nationaal park en sommige delen zijn onmogelijk om te bereiken. We lopen een trappetje naar beneden en komen dan uit bij de laatste hut.
De ranger vertelt dat hier gisternacht 3 kiwi’s gespot zijn en dat de kans aanzienlijk is dat ze zich vanavond weer laten zien! We hopen voor het beste en spelen een kaartspelletje met Makere. Ze vertelt dat de Maori dorpen in Rotorua, waar je als toerist heen kan gaan, gezien worden als plastic Maori voor de rest van het land. In Gisborne zijn relatief de meeste inwoners Maori en als we daar langsrijden mogen we daar een kijkje gaan nemen. Ze vertelt over veel andere tradities en gebruiken zoals een soort olympische spelen voor de Maori die iedere 2 jaar worden gehouden! Heel interessant hoe het leven als Maori er aan toe gaat en hoe anders dat is dan de Europese Nieuw-Zeelanders, ook wel de Pakeha genoemd. ’s Avonds gaan we weer op pad door het donker. We struinen over het strand en langs de trap waar gisteren kiwi’s zijn gespot. Kwart voor 12 uur geven we het op en lopen we naar huis totdat een man van de trap komt gesneld omdat hij zojuist een kiwi zag lopen! We rennen hem snel achteraan de trap op en wachten dan geduldig af… na een kwartier horen we keihard gekrijs van de kiwi, zoals de ranger al zei: “When you think: What the hell! Then it’s a Kiwi”. Hij moet dichtbij zijn geweest maar het bos is erg dichtbegroeid en het is pikkedonker. Helaas helaas, voor de kiwi in het wild moet je echt puur geluk hebben. Als we alle hoop hebben opgegeven lopen we weer terug naar de hut, Nathalie en Makere gaan naar het toilet (een paar meter van de hut vandaan) en ik loop alvast door. Bij de hut staat een vrouw die 2 seconden geleden een kiwi zag wegrennen, ook hier weer een paar minuten doodstil staan, maar geen geluid te horen… Het geluk is niet aan onze zijde, maar duidelijk is wel dat je mazzel moet hebben dat je op de juiste plek op het juiste moment bent. Ook kijken we nog even naar de lucht om heel misschien Aurora Australis (zuiderlicht) te zien, maar die zien we helaas niet. (Later zien we via Facebook dat mensen het zuiderlicht hebben gezien vanaf Roys Peak!)
De laatste dag lopen we weer richting Oban. Het overgrote deel lopen we door bos en stukjes langs de zee, ook hier letten we (tevergeefs) op of er niet toevallig een kiwi op het pad staat. Na 3 uur lopen komen we uit op de Main Road vanwaar we nog 2 kilometer moeten lopen naar Oban. Ook hier voelt het weer gek om opeens in de bewoonde wereld te lopen. Grappig is het wel hoe je een soort familie wordt met je hutgenoten en elkaar feliciteert met het behalen van de eindbestemming. Bij het avondeten delen de Nieuw-Zeelanders eten als ze teveel hadden en je gaat met z’n allen kiwi’s zoeken in het bos haha. Spelletjes spelen bij kaarslicht, want elektriciteit is er niet en tijdens het wandelen maak je kort een praatje als je ze inhaalt.
In Oban gaan we nog even langs de souvenir winkels en daarna stappen we direct op de boot terug naar het Zuidereiland. De zee valt nu reuze mee en in no time staan we alweer aan wal en vinden we de auto weer terug. We rijden van Bluff weer naar Invercargill en verblijven weer in hetzelfde hostel als hiervoor. De stad staat vol motoren vanwege een raceweek in het teken van Burt Munro die meerdere snelheidsrecords heeft op een motorfiets (film: The World’s Fastest Indian). De dag die we hier hebben, besteden we aan het uitzoeken wat we allemaal gaan doen in de fjorden en laten we de voeten rusten van de derde Great Walk. 50,2 kilometer gelopen, 74.705 stappen gezet en 1239 meter geklommen in 3 dagen. Stewart Island heeft echt de ongerepte natuur die je van Nieuw-Zeeland zou verwachten, de wandeling op zich is niet heel speciaal, maar het zoeken naar de kiwi’s en een keer tussen Nieuw-Zeelanders zitten in plaats van toeristen maakte het wel heel erg leuk.